Jaap Nanninga werd
op 19 november 1904 geboren in Winschoten
en overleed op 6 januari 1962 na een tragisch ongeval met een Haagse tram te
Den Haag.Opleiding:
Vrije Academie, Groningen 1930-33 en Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, Den
Haag 1939-40. Academie Libre in Parijs.
Woonde en werkte in Groningen, Amsterdam, Den Haag, Cagnes-sur-Mer
(Frankrijk) en Algiers (Noord Afrika). Vanaf 1948 vestigt zijn atelier
definitief op het landgoed Clingendael in Den Haag. Werkte ook regelmatig in
Parijs.
Materiaalprijs Jacob Maris Stichting in 1951 en 1953. 2e Jacob Hartogprijs
in1956 en 1959.
Lid van Liga Nieuwe Beelden, Pulchri Studio, Fugare en de
Posthoorngroep. Staat vermeld in
de Jacobs(1993) en de Scheen(1969-70)
Van jongs af aan voelde Nanninga zich aangetrokken tot schilderen en
tekenen. Hij werkte als reclame ontwerper en sneltekenaar, maar pas op
latere leeftijd werd hij kunstenaar. Na reizen door Duitsland en Polen
vestigde Nanninga zich in 1938 in Den Haag.
Twijfel en zoeken naar zijn eigen identiteit typeerden zijn kunstenaarschap.
Hij volgde lessen aan de Haagse Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten.
Hij schilderde figuratief, maar onder invloed van het kubisme en de
abstracte kunststromingen in Frankrijk ging hij vanaf circa 1949 meer
abstract werken. Hierbij speelde de in Parijs wonende schilder Geer van
Velde een belangrijke rol. De zuiverheid en de kern van het leven vond
Nanninga in de oosterse mystiek en in 'primitieve culturen'. Schilderijen
droegen ook titels die naar deze culturen verwezen. Anders noemde hij de
werken 'Composities', die verwezen naar de elementen kleur, lijn en vorm.
Nanninga was ongeveer drie keer per jaar op groepstentoonstellingen in
De
Posthoorn galerie vertegenwoordigd. Hij heeft daar nooit een
eenmanstentoonstelling gehad. De reden daarvoor zou kunnen zijn, dat hij in
de tweede helft van de jaren vijftig solotentoonstellingen had in het
Stedelijk Museum in Amsterdam (1957) en in het Haags Gemeentemuseum
(1957/58). Met Benner was hij uitgekozen voor de Biënnale van Venetië (1958)
en met Appel en Corneille voor de Biënnale van Sao Paulo (1959).
Oudshoorn (Haagsch Dagblad 12/7/58) bekritiseerde het werk van Nanninga dat
in De Posthoorn galerie hing als volgt: 'Nanninga's kleine schilderij is
voor zijn doen weinig belangrijk en voor hem niet karakteristiek. ' Op de
eerste tentoonstelling in de galerie, juli 1956, werd het werk van Nanninga,
door Berenson (Vaderland 1956) als het belangrijkst gezien. Zij bleef ook
bij volgende tentoonstellingen enthousiast en gaf een Iyrische beschrijving:
'Bij een dergelijk serieus en bezield geheel kan men zich de ogen gaan open
en voor de non-figuratieve kunst. Deze kunst roept het beeld op van
toestanden of processen, die niet in het zintuiglijke liggen, maar behoren
in die wereld, waar de mens thuis is, zodra hij zich van zijn indrukken
terugtrekt tot zijn innerlijk wezen. ' Nanninga kwam als een evenwichtige,
zeer verfijnde schilder in de kritieken naar voren, zoals bij Penning (Haagsche
Courant 26/7/56): 'Maar ook Nanninga is altijd subtiel en dromerig,
dichterlijk in zijn composities van grijze blauwe en okerige tinten. Ook Jan Knijnenburg,
Bodega de Posthoorn, waardeerde de bescheiden Nanninga, die ook zijn mening gaf,
maar rustiger en altijd met uitleg over de abstracte kunst.
In januari 1962 verongelukte Nanninga, na een bezoek aan café De Posthoorn.
Kort voor zijn dood had hij bij George Lampe geklaagd, dat hij het niet zag
zitten. Lampe geloofde dat niet.
'De realiteit van zijn werk echter toont dat hij een andere weg met meer
nieuwe mogelijkheden had ontdekt', schreef Lampe in 1964 in de bloemlezing,
die over Nanninga werd uitgegeven.
Uit de Posthoorn uitgave van het Cobramuseum 1997